In stilte verliet De Boswachter zijn bed en sloop hij het houthakkershuisje uit.
Zijn hoofd voelde vol aan en hij kreeg zijn gedachten niet gerijmd. Zijn analyse van de werkelijkheid strookte niet met de ideeën die hij had over een ideale wereld. Hij probeerde een uitweg te vinden via zijn gedachten, maar dit gaf hem helaas weinig soelaas. Het knagende gevoel deed hem denken aan de vele dagen die hij in de grote boze stad doorgebracht had. Hij voelde zich toen gevangen in een keurslijf dat niet het zijne was, om er toch maar bij te horen en niet te veel tegen mensen hun schenen te trappen. Al die afwijzende reacties, hij was ze beu. Was er dan intrinsiek niemand als hij? Of verkoos ‘iedereen’ zichzelf voor te liegen en een showke op te voeren?
Gebeurde datzelfde stramien nu opnieuw en was hij niet langer eerlijk tegen Sarah? Hij durfde haar alleszins niet volledig nabij te laten en met haar te delen wat hem écht bezighield. Door zijn immens ruime innerlijke wereld niet aan haar te kunnen uiten, voelde het alsof hij haar bedroog. Hij voelde een kloof groeien tussen hen, eentje die niet langer overbrugbaar leek. Hij was bang om Sarah te kwetsen en bijgevolg opnieuw alleen te vallen. Sarah leek anders in elkaar te zitten dan hij en dit contrast hielp in deze context niet meteen.
Om de spanning van zich te laten afdrijven, bevredigde De Boswachter zichzelf als een dief in de nacht. Hij fantaseerde over dingen die ‘niet mogen’. Zijn sappen gingen stilletjes in de nacht verloren. Nog geen beste zwemmer deze keer. Wat moest hij met zijn kinderdroom? Wie zou ooit zo’n vreemde en gebroken man willen als vader?
Diepbedroefd bleef De Boswachter alleen achter met zijn eigen gedachten. Zichzelf bevredigen gaf hem opnieuw het gevoel gefaald hebben. Hij hunkerde zo naar meer heel zijn, aanvaard te worden voor wie hij was en is.
Al een jaar geleden had hij het eerste verhaal aan Sarah verteld, het verhaal van Ara. Sindsdien had hij zich nog enkele keren geopend, maar daarna was het gestokt. Hij had geen tijd meer om te vertellen. Of was het zijn inspiratie die ontbrak? Hij werd opgeslorpt door zijn taak als Boswachter, die hij zich stilletjes had toegeëigend. Het hield hem bezig en gaf hem bestaansrecht in de wereld, maar hij was zoveel meer dan dat en wanneer zijn andere kant geen plaats kreeg geraakte hij uitgeput en ontzettend gespannen.
Voor zijn ontmoeting met Sarah voerde hij wel vaker deze interne strijd, en toch voelde het nu anders. Alsof ze nieuwe lagen wist aan te boren. Of waren het nog oude lagen? Wie zou het zeggen. Hun interactie leidde soms tot een confrontatie waarin hij het gevoel kreeg beoordeeld te worden.
Na Ara was ook Grom zijn team van gekke vrienden komen vervoegen. Ara hielp hem overzicht te houden, Grom bewoog op de achtergrond en gaf hem kracht op uitzonderlijke momenten. Op momenten als deze bleek een derde puzzelstukje te ontbreken, eentje die nu wel op z’n plaats zou vallen.
Sarah lag ondertussen in bed te wachten. Ze had hem eerder die ochtend wel horen vertrekken. Ze wist dat De Boswachter een apart leven leidde in zijn hoofd, ze wist alleen niet goed hoe ze erbij kon geraken. Als ze eerlijk was, moest ze bekennen een beetje bang te zijn voor zijn interne wereld. Telkens hij zijn diepe gedachten met haar deelde, deed dit iets met haar. Het leek alsof De Boswachter haar beroerde op een manier die ze nog niet gewoon was. Om zichzelf bezig te houden begon ze Kleintje te strelen. Het zachte en inmiddels niet meer zo kleine dier maakte haar rustig. Kleintje voelde de aanrakingen en kroop wat dichter tegen Sarah aan. Kleintje was er altijd.
‘Hey Ara, wat heb ik nu aan jou!’ riep De Boswachter op zijn beurt naar niemand in het bijzonder. Ook Grom was nergens te bespeuren. Zonder andere mensen in de buurt hield hij zich minder in en durfde hij zijn kwaadheid wel eens te ventileren. Het leek Ara ook niet te deren. Op zo’n momenten vloog ze gewoon wat hoger. De Boswachter voelde zich gefrustreerd. Ara was wel altijd in zijn buurt, maar echt veel gezelschap moest hij niet verwachten van dat grote, gevederde dier dat naar een papegaai genoemd was. De eenzaamheid sloeg wel eens toe in het bos…
Verblind door zijn eigen gedachten struikelde De Boswachter en ging hij pardoes op zijn neus. Gelukkig trof hij in zijn landing een zacht bed van mos. Binnensmonds vervloekte hij zijn eigen klungeligheid, kroop overeind en wreef over zijn gekneusde scheenbeen. Toen hij daar zat dacht hij terug aan een sessie ademhalingstechnieken die hij ooit in de stad had gevolgd. Een gekke ‘wannebe’ boeddha had toen uitgelegd dat je je ademhaling altijd bij de hand hebt wanneer je je druk maakt over iets en dat je bewust worden van je ademhaling je kan helpen om weer tot rust te komen.
Geconcentreerd op zijn eigen ademhaling zat De Boswachter daar met gesloten ogen in en uit te ademen, in de hoop innerlijke rust te vinden. Tot hij plots iets zachts en harigs langs zijn been voelde glijden.
De Boswachter sprong abrupt recht, gewapend tegen het grootste onheil dat het bos op hem zou kunnen afvuren, om uiteindelijk een erg geschrokken hoopje miserie aan te treffen. De kleine welp, oud genoeg om op ontdekking uit te gaan maar absoluut te jong om het te redden in de wereld, zag er uitgehongerd uit. Hij keek vragend op naar De Boswachter.
‘Wolven laten hun welpen niet zomaar uit het zicht…’ Dacht De Boswachter bij zichzelf. Zijn eerste reflex was dan ook om even rond te kijken of hij niet in groot gevaar verkeerde van wolven ouders die hun kind bedreigd zagen. Noch de Boswachter, noch Ara, bespeurde ander leven in de buurt. Ara, zijn immer wakende metgezel, zat in een boom wat verderop rustig toe te kijken.
De kust was veilig. Maar wat deed dit mormel hier dan? De Boswachter verkeerde ondertussen minder in fight-or-flight modus en reikte voorzichtig zijn hand naar het kleine hoopje. Kleintje snuffelde eerst voorzichtig om daarna toch wat dichterbij te kruipen. Kleintje genoot duidelijk van hun contact en gaf zich zonder veel schroom over aan de handen van De Boswachter. Daarna bewoog het kleine welpje al snel richting de gevallen knapzak van De Boswachter en vond vervolgens het gedroogde vlees. Het ijs was gebroken.
Het welpje speelde het gedroogde vlees sabbelend en knagend naar binnen terwijl zijn staartje alle richtingen uit kwispelde. De Boswachter zat gebiologeerd te kijken naar het spektakel. Hij kon zich moeilijk voorstellen dat een volwassen wolf even benaderbaar zou zijn als deze dreumes. Misschien was het wel gewoon zijn grote honger die toeliet dat een mens nabij kon komen?
De Boswachter vergat zijn bekommernissen en genoot van het gezelschap van zijn nieuwe vriend, die intussen aan het spelen was met de touwtjes van zijn knapzak. De open en speelse houding van het kleine dier deed hem ontdooien. Hij stak zijn hand impulsief uit om de vacht van het welpje te strelen. Zo was zijn naam geboren: ‘Awel Kleintje, hoe was je lunch?’ Een mens spreekt een hondachtige kennelijk aan alsof het onze beste vrienden zijn en ze ons zonder moeite kunnen verstaan. Wie weet is dat ook zo? Kleintje draaide zijn kleine kopje om en ‘blafte’ ter erkenning.
Vanaf dat ogenblik was Kleintje, die ondertussen helemaal niet meer zo klein was, een niet meer weg te slagen compagnon van De Boswachter. Kleintje was hem sindsdien als lid van zijn roedel gaan beschouwen. Later, wanneer ook Sarah het huishouden kwam versterken, werd ook zij onvoorwaardelijk opgenomen in de roedel.
De Boswachter was moe door zijn vroege start en gepieker. Door te schrijven had hij uiting kunnen geven aan zijn soms moeilijk te doorgronden dieptes. Hij wist ondertussen wel dat niet alles als ‘waar’ moest aanschouwd worden. Soms was gewoon durven aanwezig zijn in het moment genoeg. Nu restte hem enkel de grootste stap nog. Zou hij opnieuw de hand durven reiken aan Sarah en een stukje van zijn sluier lichten? Zou hij zijn schrijfsels delen en meer nog vertellen aan haar?
Waar was Kleintje eigenlijk? ‘Oboe!’,riep De Boswachter. Zijn vraag werd beantwoord door een wolf-eigen gejank van de inmiddels groter geworden Kleintje, die later omgedoopt werd als Oboe. Hondachtige kunnen zo onmenselijk trouw en onvoorwaardelijk zijn. Het deed hem telkens weer ontdooien en uit zijn ivoren toren komen. Mensen horen echt niet te doen alsof ze heer en meester van deze wereld zijn… Zonder zouden we niets zijn, we mogen maar dankbaar zijn dat we er deel van mogen uitmaken.
De Boswachter kroop zachtjes terug in het bed naast Oboe en Sarah. Sarah deed nog half alsof ze sliep, maar Oboe verwelkomde hem met een natte neus en grote lik. Zachtjes gaf hij een kusje op het voorhoofd van de slapende Sarah, die een klein knorretje als erkenning teruggaf.